
Op 3 augustus 2019 is de jaarlijkse Canal Parade en de OCW-Onderwijsboot vaart mee met daarop bijzondere mensen die op hun manier bezig zijn met het thema ‘Veiligheid in de klas’. Dit is het verhaal van Peter van Maaren.
Voormalig mbo-leraar Peter van Maaren (62) – die het boek Mijn meester is een homo schreef – heeft zijn hart verpand aan de Amsterdamse Diamantbuurt. Met zijn Alice in Wonderland-houding verovert hij de harten van de voornamelijk allochtone buurtbewoners, en brengt daarmee LHBTQI-emancipatie naar een moeilijk te bereiken groep. ‘Die kaaskop in de moskee maakt al heel veel uit.’
Hij is één van de weinigen die het zo radicaal aanpakt, is hij inmiddels wel achter. ‘Een vriend zei bij de verhuizing naar de Diamantbuurt: “Een probleemwijk, Peter, waarom moet je daar nou weer gaan wonen?” Tja, waarom zoek ik het op? Ik geef al les sinds 1986, wilde altijd al met probleemjongeren werken. Ik vind dat alles educatie kan zijn. De eerste drie jaren waren extreem moeilijk, ik moest door een muur van haat heen. Maar als je dat met nu vergelijkt, super!’
‘Ik vind dat alles educatie kan zijn’
Peter begint in 2002 met huiswerkbegeleiding en met culturele wijkfeesten organiseren. ‘Het tweede feest had een Marokkaans thema. De zaal zat vol. Ik pakte de microfoon om iedereen welkom te heten, en zag een groep jongens die riepen: “vuile flikker, vieze homo”. Het was geen fluisteren, niemand reageerde. En ik wist: hier is werk te doen.’
De omslag komt als Peter zelf naar de moskee gaat en daar samenwerking met de vaders vindt. ‘Daarmee leg je een basis naar de jongeren.’ Hij organiseert inmiddels vanuit Buurtcentrum de Edelsteen allerlei activiteiten om verbinding te creëren tussen Marokkaanse jongeren, ouderen en de buurt, zoals Geveltuinendag – waarbij de geveltuintjes een opknapbeurt krijgen – en wekelijkse technieklessen in het buurtcentrum.
Én Peter is sindsdien elke Ramadan dagelijks in de moskee te vinden en bidt mee. ‘Je ziet daar de ruigste gozers vroom bidden. Als je ze raakt op religie, op cultuur, op de taal, dan heb je ze. Ik vroeg eens aan één van de jongens : waarom moet ik dood? “Van mijn geloof”, zei hij. ‘Maar als ik naar jou kijk, zei ik, weet ik niet of je moslim bent, want je bent onbeleefd, drinkt alcohol en hebt seks voor het huwelijk. “Echt niet, ik zweer het”, riep hij terug. En ik zei: “Wallah?” wat “Bij Allah zweer ik” betekent. In zijn eigen taal kon hij dat niet terugzeggen, en hij gaf toe dat hij inderdaad niet alles volgens de islamitische regels deed. Daarna hebben we wel een uur gepraat over hoe het is om als moslim te leven in een haram-cultuur. En ging het heel langzaam ook over verliefd worden op iemand die je ouders niet goed vinden.’
Mensen begrijpen vanuit hun religie en daarover het gesprek aan gaan, die aanpak komt niet uit de lucht vallen. Zelf kent hij de worsteling met het geloof maar al te goed. Peter groeit op in Groningen – aan de verkeerde kant van het spoor, zoals hij het zelf zegt – in een Rooms-katholiek gezin te midden van een protestantse cultuur. ‘Ik was zeven toen ik wist dat ik verliefd werd op jongens. Het was 1964, homoseksualiteit bestond niet. Ik heb heel lang geprobeerd hetero te worden. Mijn ouders overleden vroeg en hebben het nooit geweten. Mijn familie kon niet met me omgaan. Ik kwam op mijn 23e uit de kast op de lerarenopleiding. En ook daar was het een moeilijk onderwerp. Ik werd door medestudenten bespuugd en uitgescholden voor vieze homo.’
‘Als iemand mij toen had verteld dat wat ik voelde normaal was, dan was zoveel opgelost’
Maar in plaats van dat dat hem afschrikt, maakt het Peter nog vastbeslotener om als leraar homo-emancipatie – ‘Nu heet dat LHBTQI, maar toen was alles homo’ – naar de klas te brengen. ‘Alles wat in mijn jeugd vervelend was, dat mochten mijn leerlingen nooit meemaken. Als iemand mij toen verteld had dat wat ik voelde normaal was, dan was al zoveel opgelost.’
Het gaat zeker niet zonder slag of stoot, maar het lukt Peter in de decennia die volgen om op zijn manier het gesprek te voeren in de klas. Hij werkt jarenlang op een ROC in Zaandam, en heeft het daar met name moeilijk met collega’s die er moeite mee hebben dat hij openhartig is over zijn homoseksualiteit, maar daar bereikt hij bij de leerlingen juist heel veel mee. ‘Ik gaf informaticales aan jongens van rond de twintig jaar, vooral Turks en Marokkaans. Natuurlijk hadden ze gehoord dat ik homo was. De haat die ik voelde, een maand lang, verschrikkelijk. Op een gegeven moment ben ik op mijn bureau gaan zitten, heb m’n handen omhoog gedaan en gezegd: “Jongens, alles wat ze over me zeggen is waar.” Daarna heb ik een voorlichtingsles gegeven en op het eind kreeg ik applaus. “Meester, u bent de eerste leraar die eerlijk tegen ons is.” En dát is het enige wat ze willen, kwam ik toen achter. Leerlingen voelen het echt wel als je iets geheim houdt, ze willen weten wie de persoon is die daar staat. Er zijn nog steeds docenten die alleen maar met hun vak bezig zijn, die niet kijken naar de leerlingen in de kantine, die geen contact maken. Maar ik zeg: kijk naar ze! Je kunt meteen zien of het goed met iemand gaat of niet. En ook leerlingen met LHBTQI-problematiek zeggen dat niet meteen, je moet dus het vermogen hebben daar achter te komen, door te vragen!’ Over deze periode in zijn leven schrijft Peter zijn boek ‘Mijn meester is een homo’.
En dat gesprek aangaan hoeft van Peter ook niet per se pedagogisch verantwoord. ‘Ik ken alle scheldwoorden voor homo inmiddels. De politiek correcte workshopgevers zeggen dan tegen mij: “Peter, je moet een keer stoppen met die scheldwoorden”. Dat kun je wel zeggen, reageer ik dan, maar die woorden worden elke dag gebruikt en als je ze niet kent, ontken je hun betekenis. “Oh meester, kent u dat woord!” krijg ik te horen. Ja, en er wordt hier niet gescholden in deze buurt, zeg ik dan. Je kunt reageren op een negatieve en verwijderende manier, maar je kunt ook zeggen dat we sámen iets niet doen.’
In de techniekles van buurtcentrum De Edelsteen wordt er inmiddels regelmatig gesproken over relaties en homoseksualiteit. En stelt Peter bijvoorbeeld dat er nog steeds mensen zijn die de moskee geen plek voor hem vinden. ‘”Maar Peter”, zeggen ze dan, “wij hebben jou toch geaccepteerd.” Ja, antwoord ik dan, maar ik voel wel de haat van die personen. “Ja, maar zij wonen niet in onze wijk”, krijg ik terug. En ik zeg dan: het gaat erom dat dat jullie moeten leren mij te beschermen, dat jullie het voor me opnemen, dat merk ik nog veel te weinig. Als iemand die mij niet kent iets over mij zegt waar jullie bij staan, doen jullie nog steeds niks en dat vind ik incorrect. Dan gaan de hoofden naar beneden en knikken ze. Voor mij opkomen, dat is de volgende stap.’
‘Als je met je hart praat, gaat er een wereld voor je open’
Peters boodschap gaat uiteindelijk over ruimte maken, door wat je belangrijk vindt te zeggen, met respect voor de ander. ‘Ik loop overal, groet en maak complimenten. The world is my family. Ik voel me Alice in Wonderland. Niet uitgaan van vooroordelen, niet bang zijn voor andere mensen in de samenleving en lekker veilig in je eigen groep blijven. Alles wat ik doe gaat over: hoe maak je contact met mensen die normaal niet in contact komen met jou? Die kaaskop in de moskee maakt heel veel uit. Op de laatste dag van de Ramadan kijken de mannen me aan, ze zoenen me, we zijn een gemeenschap. Als je met je hart praat, gaat er een wereld voor je open. Er is heel veel ruimte.’